- drängen
- drängenI 〈onovergankelijk werkwoord〉1 dringen2 dringen ⇒ geen uitstel dulden3 aandringen, aansporen4 〈sport en spel〉opdringen♦voorbeelden:2 die Situation drängt • de toestand duldt geen uitstel3 auf Zahlung drängen • op betaling aandringenzum Aufbruch drängen • aansporen om te vertrekkenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 dringen ⇒ duwen, drukken2 aandringen bij ⇒ aansporen♦voorbeelden:1 gedrängt marschieren • met gesloten gelederen marcherenjemanden in die Defensive drängen • iemand tot het defensief dwingenzur Seite drängen • aan de kant duwen2 jemanden zur Eile drängen • iemand tot haast aansporenIII sich drängen 〈wederkerend werkwoord〉1 (zich) dringen2 elkaar verdringen♦voorbeelden:1 eine Frage drängt sich auf die Lippen • een vraag brandt op de lippensich durch die Menge drängen • naar voren dringen2 sich um Karten drängen • elkaar verdringen om kaartjes te krijgenIV 〈onpersoonlijk werkwoord〉1 behoefte gevoelen ⇒ zich gedrongen voelen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.